AAA
Zoek
 
 
 
 

Dr. E.H.C. van Dijk Leids Universitair Medisch Centrum 

Polypoidal choroidal vasculopathy in Caucasians

Achtergrond van het onderzoek en Klinische Relevantie:  
olypoïdale choroïdale vasculopathie (PCV) is een belangrijke visusbedreigende vorm van leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD; slijtage van het centrale deel van het netvlies). Het herkennen van PCV is moeilijk. Met name het onderscheiden van PCV en andere vormen van LMD is bewezen lastig. Het onderzoek dat in het verleden naar PCV is gedaan, werd vooral uitgevoerd in Aziatische patiënten. Daaruit bleek dat het vroeg stellen van de PCV diagnose zeer belangrijk is, aangezien PCV patiënten minder goed reageren op ooginjecties met bloedvat remmende medicijnen 
(anti-VEGF injecties) dan ‘standaard’ LMD patiënten. Het bleek ook dat véél meer LMD patiënten – tot wel 60% – dan tot voor kort werd gedacht in feite PCV hebben. Waarschijnlijk wordt het PCV-type LMD in Nederland dan ook vaak niet herkend. Hierdoor kan een adequate behandeling vertraging oplopen, wat mogelijk kan leiden tot onomkeerbare visusschade.  

Wat is de prevalentie van de oogaandoening in Nederland?  
Er zijn weinig exacte getallen over de prevalentie van PCV beschikbaar, gezien het feit dat hiernaar geen goede epidemiologische studies gedaan zijn. Op basis van de aantallen patiënten met PCV die in de drie 4 die aan deze studie deelnemen bekend zijn, schatten we in dat de ziekte bij 1 op 1500 tot 1 op 3000 mensen voorkomt.  
 
Welk percentage hiervan heeft een restvisus van < 0.3 of een kokervisus van < 30 graden? 
In het aangedane oog is bij 5-10% van de patiënten sprake van een restvisus van <0.3. 
 
Hoeveel patiënten nemen deel aan het onderzoek? 
Er zullen tussen de 500 en 700 PCV patiënten deelnemen aan deze studie.  
Hoeveel patiënten hebben (naar schatting) baat bij de resultaten van het onderzoek?  
Alle patiënten die PCV hebben en mogelijk hiervoor behandeld moeten worden hebben baat bij de uitkomst van deze studie, aangezien bestudeerd wordt wat de optimale behandeling voor PCV patiënten is. Naar schatting gaat het hierbij in Nederland om minimaal 6000 patiënten. Tot nu toe zijn weinig studies in Kaukasische (Noord-Europese) PCV patiënten beschikbaar. Zodoende is er veel onbekend over de klinische karakteristieken van deze patiënten en over hun optimale behandeling/behandelregime. Daarnaast tasten we tot op heden in het duister over de oorzaak van PCV, aangezien genetische studies in Kaukasische PCV patiënten niet beschikbaar zijn.De klinische en genetische studies in Kaukasische PCV patiënten die in deze aanvraag worden beschreven zullen worden uitgevoerd in de 4 grootste tertiaire ziekenhuizen die PCV patiënten behandelen (Leids 
Universitair Medisch Centrum (LUMC), Amsterdam Universitair Medisch Centrum (AUMC), Radboud Universitair Medisch Centrum (RadboudUMC), en het Oogziekenhuis Rotterdam (OZR)).  

Doelstelling  
Ons doel is om in multicenter verband, door middel van klinische en genetische studies meer inzicht te krijgen in de oorzaak, de presentatie en het beloop van PCV in een Kaukasische populatie. Het hoofddoel is om de ziekte beter te herkennen en tot een optimale behandelstrategie voor individuele patiënten te komen, opdat onnodige behandelingen en onnodig visusverlies voorkomen kan worden. Daarnaast willen we beter inzicht krijgen in de ontstaanswijze van deze bijzondere vorm van LMD.   
 
Onderzoeksopzet  
1. In een genetische studie zullen we het genetisch risicoprofiel van Kaukasische PCV patiënten in kaart brengen, en dit profiel vergelijken met Aziatische PCV patiënten en ‘standaard’ Kaukasische AMD patiënten  
2. In een retrospectieve klinische studie zullen we de klinische karakteristieken, karakteristieken op uitgebreide oogheelkundige beeldvorming en de functionele en anatomische resultaten van behandeling (met name anti-VEGF injecties en fotodynamische therapie) van Kaukasische PCV patiënten bestuderen. We zullen bovendien onze bevindingen vergelijken met de informatie die in de literatuur over Aziatische PCV patiënten beschreven is.  

Samenwerking buiten het eigen onderzoek  
Om onze doelstellingen te behalen zullen we voortbouwen op onze reeds succesvolle nauwe samenwerking tussen de klinische, genetica en beeldvormende afdelingen van het LUMC, AUMC, RadboudUMC en OZR.  
 
Primaire uitkomsten  
1. Genetische varianten in Kaukasische PCV patiënten bepalen; deze varianten vergelijken met varianten in Aziatische PCV patiënten en in patiënten met min of meer vergelijkbare netvliesziekten als LMD  
2. Klinische kenmerken van Kaukasische PCV patiënten in kaart brengen, en effect van ontvangen behandel(trajecten) bestuderen  
 

Prof.dr J.H. de Boer, Universitair Medisch Centrum Utrecht

The Infectious Exposome of Childhood Uveitis 


Ongeveer 5000 kinderen in Nederland lijden aan uveitis, een groep van veelal chronische inwendige ontstekingen van het oog die intensieve specialistische zorg nodig hebben. Op de leeftijd van 18 jaar heeft een derde van de patiënten één slechtziend oog en in 4% van de gevallen is er sprake van dubbelzijdige slechtziendheid. De ziekte gaat in het merendeel van de gevallen door op volwassen leeftijd maar het is vooralsnog niet bekend hoeveel volwassenen uiteindelijk slechtziend worden.
  
In ongeveer 20% van de patiënten weten we dat een infectie de directe oorzaak is van uveitis. In de overige gevallen wordt verondersteld dat het eigen afweersysteem ontregeld is en resulteert in afweer tegen het oog waarbij het oogweefsel beschadigt. Deze vorm wordt ‘niet-infectieuze’ uveitis genoemd. Door de ontstekingsschade dreigen kinderen op vroege leeftijd hun zicht te verliezen. Waarom bij de meeste kinderen met uveitis het afweersysteem uit balans raakt is onbekend, maar onderzoek van het UMC Utrecht heeft vergelijkbare genetische kenmerken in een grote groep van kinderen met uveitis bestudeerd en aanwijzingen gevonden voor een genetische aanleg die leidt naar het afweersysteem. De genetische aanleg is echter niet voldoende om uveitis te ontwikkelen.  

In kleine studies bij niet-infectieuze uveitis zijn ook verhoogde antistoffen gevonden tegen microbe verwekkers waarbij nog onduidelijk is of zij een rol spelen in het ontstaan van uveitis. Ook de rol van darmbacteriën op het afweersysteem bij het ontstaan van uveitis op kinderleeftijd is onbekend. Om de infectie geschiedenis bij kinderen met uveitis te onderzoeken, bepalen we de antistoffen tegen 196 bekende ziekteverwekkers (virussen, bacteriën en schimmels) in bloed en voorste-oogkamervocht, en traanvocht. Ook willen we de relatie tussen de infectie geschiedenis en de samenstelling van de darmflora door middel van metagenomics bij kinderuveitis onderzoeken. De uitkomsten van dit onderzoek zullen ons meer inzicht geven in de rol van diverse ziekteverwekkers in het ontregelen van het afweersysteem en dichterbij de oorzaak van uveitis brengen. Deze gegevens van doorgemaakte infecties gaan we vervolgens onderzoeken in relatie tot een erfelijke aanleg van de patiënten en medische gegevens. Als blijkt dat bepaalde verwekkers een verhoogd risico op uveitis geven bij kinderen zullen preventieve maatregelen genomen kunnen worden om deze infecties te voorkomen. Daarbij kan gedacht worden aan leefstijladviezen of vaccinatie naast de huidige behandelingen.  

Voor dit onderzoek gebruiken we bloed, oogvocht, traanvocht en ontlasting uit de biobank uveitis. Dit materiaal is de afgelopen jaren verzameld met toestemming van ouders en ook de patiënt indien12jaar en ouder. Het materiaal wordt onderzocht in het laboratorium. De patiënten zullen verder geen extra handelingen ondergaan. We werken in dit onderzoek samen met de afdeling microbiologie en kinderinfectieziekten. Het onderzoek neemt 4 jaar in beslag waarbij het eerste 2 jaar de bloed en oogvochtmonster worden onderzocht op antistofprofielen en de laatste 2 jaar worden de darmbacteriën in de ontlasting (microbioom) Application form 14th round 2020/2021 13 onderzocht. De data worden geanalyseerd in relatie tot de erfelijke aanleg van patiënten en de medische gegevens. Als blijk dat bepaalde infecties of darmbacteriën het risico op uveitis bij kinderen vergroot, zal bekeken worden hoe dit met leefstijladviezen of vaccinatie beïnvloed kan worden. 
 

Dr T. Theelen, Radboud Universitair Medisch Centrum Nijmegen

Composite progression endpoints for the treatment of Stargardt disease 


De ziekte van Stargardt, ofwel STGD1, is de meest voorkomende erfelijke vorm van juveniele maculadegeneratie, die met een prevalentie van 1/8.000 tot 1/10.000 meestal in het tweede levensdecennium optreedt. Door alle leeftijdsgroepen heen hebben ca. 84% van alle patiënten met STGD1 een restvisus van < 0.3, vaak ook zelfs 0.1 en lager. Jongere patiënten met een ziektebegin voor hun 20e levensjaar hebben overigens een duidelijk slechtere prognose. Er zijn recent een aantal behandelingen voor STGD1 ontwikkelt. Deze worden of reeds in prospectieve klinische studies getest of dergelijke studies zijn in de voorbereidende fase. Een groot probleem is echter, dat het moeilijk is, om succes van een behandeling betrouwbaar en objectief vast te stellen en op deze manier tot een effectieve behandeling te komen voor de ziekte van Stargardt. De tot nu toe regelmatig gebruikte meetwaardes, namelijk de visus en het atrofievlak, zijn minder geschikt, omdat deze pas in een bevorderd stadium van de ziekte een belangrijke rol spelen. Daartegenover zou behandeling het beste in een vroeg stadium van STGD1 moeten plaatsvinden, om schade en dus visus verlies te voorkomen. Wij willen de basis leggen voor een zeer nauwkeurige meting van progressie van STGD1. Het streven is daarom, om op een objectieve manier in een vroeg stadium van de ziekte van Stargardt veranderingen van het netvlies en van de visuele functie aan te tonen, en dat op een patiëntvriendelijke, betrouwbare en niet-invasieve manier.  
Wij beschikken in onze kliniek over een funduscamera met een speciale vergroot module, HMM genoemd, welke met beschermend, infrarood licht en bovendien zonder behoefte voor toediening van pupilverwijdende oogdruppels netvliescellen in beeld kan brengen. Met dit apparaat kunnen de fotoreceptoren op eenvoudige wijze gemeten en geteld worden. Ook kunnen wij op deze netvlies foto’s zeer geringe anatomische veranderingen tijdens het ziekteproces gaan meten. Daarnaast kunnen wij in ons centrum met behulp van functionele magneet resonantie tomografie (fMRI) het centrale gezichtsveld nauwkeurig en op een objectieve manier meten.  
De combinatie van HMM en fMRI maakt het mogelijk, functie en anatomie bij patiënten met STGD1 niet-invasief, objectief en met ongekende nauwkeurigheid in het beloop te bestuderen. Op die manier willen wij vastleggen, hoe enkele netvliescellen over de tijd zowel in bouw als in functie veranderen bij de ziekte van Stargardt. De resultaten zullen uitermate belangrijk zijn, om vroegtijdig zelfs kleine therapeutische effecten bij de behandeling van STGD1 te herkennen. Hierdoor kunnen behandelstudies in een tamelijk vroeg stadium van de ziekte Application form 15th round 2021/2022 – Theelen T & Haak KV 16 gaan plaatsvinden, waardoor patiënten in het genot van de behandeling kunnen komen, voordat duidelijke schade bij hun gezichtsvermogen aanwezig is.  
Wij zullen 15 volwassen, genetisch bewezen STGD1 patiënten met ziektebegin vóór hun 20e levensjaar tijdens onze studie onderzoeken. De patiënten zullen in totaal 5 keer worden onderzocht met afstand van 6 maanden tussen twee studie bezoeken. Om veranderingen door ziekte beter te herkennen, zullen ook 15 gezonde profpersonen van vergelijkbare leeftijd eenmalig dezelfde onderzoeken ondergaan. Naast HMM en fMRI zal ook algemeen oogheelkundig onderzoek met visusmeting, microperimetrie, spleetlamp onderzoek, funduscopie, kleuren fundusfoto en optische coherentie tomografie (OCT) worden verricht. Deze routinematige onderzoeken zullen als secondaire uitkomsten worden vergeleken met de primaire uitkomstmaten, namelijk HMM en fMRI metingen.  De onderzoeksresultaten zullen na succesvolle afronding een betrouwbare meting mogelijk maken van het effect van behandeling bij patiënten met STGD1 in een vroeg stadium. Daarom zullen praktisch alle STGD1 patiënten, die de medisch geschikt blijken voor een behandeling, onafhankelijk van hun ziektestadium, bij een behandelstudie mee kunnen doen. Tot nu toe was het duidelijk meten van therapeutische effecten pas mogelijk in een laat stadium van de ziekte, omdat dan pas traditionele meetparameters zoals visus en atrofie een rol gaan spelen. De afdeling oogheelkunde Radboudumc zal voor het onderzoek samen gaan werken met het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour voor het verrichten en analyseren van de fMRI. Het patiënten onderzoek inclusief de voorbereiding en de data analyse zullen plaatsvinden tussen 1 november 2022 en 1 november 2025.  
 

Prof.dr M. Kamermans, Nederlands herseninstituut & Amsterdam UMC/AMC 

Analysis of the development of infantile nystagmus and the associated low visual acuity?  


Aangeboren nystagmus of "oogtrillen" of “wiebelogen” komt bij ongeveer 1 op de 500 mensen voor. De ogen bewegen ritmisch heen en weer, maar kinderen met aangeboren nystagmus zien zelf het beeld niet trillen. Wel zien ze slechter en de lage gezichtsscherpte, samen met verminderde sociale interactie veroorzaakt door hun trillende ogen, beperkt hun kwaliteit van leven. Er is geen behandeling voor aangeboren nystagmus behalve een operatie de trillende oogbeweging beperkt. De operatie geeft echter slechts een geringe verbetering van de gezichtsscherpte, 1-2 regels op de letterkaart, wat aantoont dat de beweging van het oog niet de enige reden is voor de verminderde gezichtsscherpte. 
 
Onlangs heeft onze onderzoeksgroep bij het Nederlands Herseninstituut de oorzaak van nystagmus bij aangeboren stationaire nachtblindheid (CSNB) ontdekt gevonden (1). Nystagmus bij CSNB wordt veroorzaakt door elektrische trillingen van zenuwcellen in het netvlies en niet door elektrische trillingen van zenuwcellen in de hersenstam zoals algemeen werd aangenomen. De ogen van babies met CSNB en de ogen van muizen met dezelfde aandoening trilden ongeveer 7 keer per seconde. In het netvlies van de muizen bleken zenuwcellen ook 7 keer per seconde te trillen. In het donker waren de trillen niet in hetzelfde ritme, maar in het licht werden de trillende cellen gereset en trilden ze daarna gelijktijdig, waardoor ze samen een sterk signaal naar de hersenen stuurden. De hersenen interpreteren dit als een beweging van het beeld en reageren hierop door de ogen te laten trillen ter compensatie.  

Aangeboren nystagmus gaat gepaard met een lagere gezichtsscherpte dan bij gezonde kinderen. De ontwikkeling van de zenuwbanen vanuit het netvlies is bij nachtblindheid verstoord. Normaal maken de retinale ganglion cellen heel gestructureerde verbindingen met de hersenen. In de nachtblinde muizen zijn deze verbindingen heel rommelig geworden. Het lijkt waarschijnlijk dat de lage gezichtsscherpte mede hierdoor wordt veroorzaakt. Wij vermoeden dat de lagere gezichtscherpte en de verstoorde verbindingen mede veroorzaakt Application form 14th round 2020/2021 10 worden door de oscillaties van de ganglioncellen in het netvlies die ook de nystagmus veroorzaken.  

Daarom richten we ons in het huidige project op de ontwikkeling van nystagmus en de bijbehorende lage gezichtsscherpte. Wij willen bepalen in welke fase van de ontwikkeling van het kind de nystagmus and de lage gezichtsscherpte ontstaan, want dan weet je bij de ontwikkeling van behandeling tot welke leeftijd ingegrepen kan worden. Daarvoor hebben we een muizen model ontwikkeld waarin we de oscillaties van de ganglion cellen aan en uit kunnen zetten gedurende de ontwikkeling.  

We zullen de oogbewegingen van muizen meten, we zullen de gezichtsschepte van de muizen bepalen, we zullen de activiteit van retinale ganglion cellen bepalen en we zullen de verbindingen tussen de retinale ganglion cellen en de cellen waarmee ze contact maken in de hersenen in kaart brengen Deze metingen doen we bij muizen waar de ganglion cellen bij de geboorte al trillen, bij muizen waarbij de ganglion cellen pas gaan trillen als de muizen volwassen zijn en bij muizen waarbij de ganglion cellen bij de geboorte trillen maar tijdens volwassenheid niet meer trillen. We verwachten dat de nystagmus stopt zodra de ganglion cel-trillingen stoppen en omgekeerd de nystagmus ontstaat zodra de ganglion cellen gaan trillen.  

We verwachten dus een directe relatie tussen trillende ganglion cellen en nystagmus. Voor de gezichtsscherpte ligt dat anders. Daar verwachten we dat als de ganglion cellen trillen vanaf de geboorte de gezichtsscherpte laag zal zijn. Het stoppen van het trillen van de ganglioncellen bij volwassen dieren zal niet leiden tot een herstel van de verbindingen en dus verwachten we dat de gezichtsscherpte niet zal verbeteren.  
Deze informatie is van essentieel belang om een therapie te ontwikkelen. Het lijkt waarschijnlijk dat, als je dit vroeg genoeg doet, ook de gezichtsscherpte van deze kinderen zich beter kan ontwikkelen.  
 

Dr. R. van Leeuwen, Universitair Medisch Centrum Utrecht

Imaging and immunology of the eye in Pseudoxanthoma Elasticum 


Het onderzoek waarvoor we subsidie aanvragen betreft de erfelijke ziekte pseudoxanthoma elasticum, waarvoor wij in Utrecht het landelijk expertisecentrum zijn en nauw samenwerken met de vasculaire geneeskunde, radiologie, dermatologie en pathologie. In de afgelopen jaren is een groot patiënten cohort opgebouwd van 330 patiënten met nauwe samenwerking met de patiëntenvereniging en zijn er veel nieuwe inzichten gekomen in de ontstaanswijze van de ziekte. Door een tekort aan een stofje in het lichaam ontstaan kalkafzettingen in huid, bloedvaten en ogen. De manifestatie van de ziekte in de ogen lijkt erg op die van leeftijdsgebonden maculadegeneratie, maar treedt op veel jongere leeftijd al op. 
Er ontstaan vaatnieuwvormingen onder het netvlies, vergelijkbaar met de natte vorm van MD en er ontstaat atrofie van het netvlies, vergelijkbaar met de droge vorm van MD. De verwachting is dat in Nederland ca. 340-680 patiënten met deze ziekte zullen zijn. Boven de 50 jaar is 37% van de patiënten slechtziend en 15% is maatschappelijk blind.  
Uit recent onderzoek is gebleken dat het medicijn etidronaat de progressie van verkalking van een groot aantal slagaderen in het lichaam kan afremmen. De verwachting is dat etidronaat ook een gunstig effect zou kunnen hebben op de ogen, maar dat is tot nu toe nog niet aangetoond, omdat een meettechniek moest worden ontwikkeld voor de mate van verkalking van het netvlies. De resultaten van een vorige promotie-onderzoek vormen de basis voor dit vervolgonderzoek, waarin de meetmethode verder ontwikkeld gaat worden. Ook zullen andere beeldvormingstechnieken van het netvlies verder worden uitgezocht en hiermee de progressie in de tijd worden geanalyseerd in het natuurlijk beloop van de ziekte, maar ook tijdens behandeling met etidronaat. Begin 2022 start een dubbelblind placebo gecontroleerde trial van 74 patiënten tussen de 18 en 50 jaar met nog niet Application form 14th round 2020/2021 19 veel verkalking in het lichaam. De financiering van deze trial is rond, maar de analyse van de oogheelkundige data na ontwikkeling van de meetmethode, nog niet. Hiertoe dient de huidige aanvraag.  
Andere imagingtechnieken van het netvlies vormen ook onderwerp van onderzoek binnen het huidige project, zoals de OCT angiografie om het ontstaan van de eerste bloedvatvormingen in de breuklijnen van het netvlies te visualiseren, de autofluorescentiebeelden van het netvlies, waarop de droge MD goed te zien is en de ICG-angiografie, waarop we op een andere manier het effect van de verkalking op het netvlies zien.  
In de afgelopen paar jaar is bekend geworden dat er bij netvliesaandoeningen immuunreacties kunnen optreden, waarschijnlijk doordat door de netvliesziekte de normale barrière die het oog heeft naar de bloedbaan toe, aangetast wordt. Het immuunsysteem gaat hierdoor antigenen van het netvlies zien en hiertegen afweer (antistoffen) ontwikkelen. We willen dit geactiveerde immuunsysteem nader onderzoeken, door naar antistoffen te gaan zoeken, die tegen het netvlies gericht zijn, maar ook ontstekingsstofjes te gaan meten (cytokines) die geproduceerd worden door immuun cellen. Door beter begrip van welke patiënten een autoimmuunreactie gaan maken, hopen we in de toekomst deze reactie te kunnen gaan herkennen en behandelen en hiermee versnelde achteruitgang van de kwaliteit van het netvlies tegen te gaan. Bij dit immunologisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van de expertise van de immunologie-afdeling in het UMC Utrecht, die al veel ervaring heeft met oogziektes via de onderzoekslijn uveitis.  
 

Dr I. Klaassen, Amsterdam Universitair Medisch Centrum 

Stem cell-derived organoid models to study mechanisms involved in AMD   


Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD) is een ouderdomsziekte met een groot risico op slechtziendheid omdat de gele vlek (macula) wordt aangetast, het centrale gebied van het netvlies waarmee men scherp kan zien. LMD is de belangrijkste oorzaak van blindheid in Nederland. Leeftijd is de belangrijkste risicofactor voor LMD. In Nederland lijdt naar schatting ongeveer 14% van de mensen tussen 55 en 64 jaar aan enige vorm van LMD. Dit loopt op in de groep 65- tot 75-jarigen tot bijna 20% en in de groep van 75-plussers tot 37%. Door de vergrijzing neemt het aantal mensen met LMD toe.  

Het ziekteverloop van AMD is complex en verschillende factoren zijn in verband gebracht met het ontstaan van de ziekte, zoals obesitas, roken, genetische factoren en veroudering. Niettemin blijven de moleculaire en cellulaire mechanismen die de ontwikkeling en progressie van LMD aansturen onopgehelderd. Gedurende LMD vindt er beschadiging van verschillende lagen van het netvlies plaats, waaronder de retinale pigment epitheel (RPE) cellen, de bloedvaten eronder (de choriocapillaris; CC) en de membraan die daartussenin zit, het membraan van Bruch. 
 
Momenteel is er in de wetenschappelijke literatuur tegenstrijdig bewijs beschikbaar of nu de degeneratie van het RPE, of van de CC het primaire probleem vormt dat tot het ontstaan van LMD leidt. Sommige studies suggereren namelijk een vasculaire oorsprong van de ziekte, waarbij schade aan de CC voorafgaat aan het uitvallen van het RPE en de degeneratie van het netvlies. Deze theorie wordt betwist door de resultaten van andere onderzoeken die het disfunctioneren van het RPE aanwijzen als de primaire oorzaak van de LMD pathologie.  

LMD ontwikkelt zich van een vroeg stadium naar intermediaire en gevorderde stadia. In een vroeg stadium van de ziekte hopen afvalstoffen (drusen genoemd) zich op in het RPE-CC complex. Het is onduidelijk of deze drusen een oorzaak zijn van het verdere verloop van de ziekte. De ziekte in een gevorderd stadium vertoont twee klinisch verschillende, maar elkaar niet uitsluitende vormen, die worden aangeduid als geografische atrofie (droge) of exudatieve (natte) LMD. Gevorderde droge LMD wordt gekenmerkt door progressieve netvliesdegeneratie, terwijl natte LMD wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van abnormale vaatnieuwvorming vanuit de CC. De wederzijdse afhankelijkheid van het RPE en CC maken het moeilijk te bepalen hoe de ziekte ontstaat, en is er helaas tot op heden nog weinig over bekend. Een van de oorzaken hiervoor is het ontbreken van representatieve dier- of celkweekmodellen voor de ziekte. Application form 14th round 2020/2021 14  

Door recente ontwikkelingen op het gebied van stamcel onderzoek en het gebruik van humane organoïden zijn er nu nieuwe mogelijkheden aanwezig om een realistisch en humaan weefselmodel te ontwikkelen dat de verschillende onderdelen van het RPECC complex omvat. Het doel van ons onderzoek is dan ook een celkweek model te ontwikkelen met RPE cellen en vasculaire organoïden gekweekt uit stamcellen die zijn verkregen van patiënten met LMD. Na validatie van dit model kunnen in vervolgonderzoek experimenten worden gedaan om meer te weten komen over de interacties van RPE cellen en vasculaire organoïden en daarmee het ontstaan van de ziekte, en te onderzoeken of we verschillen kunnen vinden in functionaliteit van het RPE-CC complex gekweekt uit stamcellen van verschillenden typen LMD patiënten vergeleken met die van controles.  

Onderzoeksopzet. 
Voor het nabootsen van de CC zullen we bloedvat-organoïden uit stamcellen van patiënten kweken met een recent gerapporteerde techniek. Deze organoïden maken spontaan een capillair netwerk dat in veel opzichten veel meer lijkt op de vaten van het oog dan de cellen die in eerdere RPE-CC modellen zijn gebruikt. Ook zullen we RPE cellen uit stamcellen genereren. Op deze manier kunnen er verschillende onderdelen van het RPE-CC complex uit dezelfde patiënt gevormd worden.  

Voor de validatie van ons model moeten we eerst nagaan of de cellen er werkelijk uitzien als bloedvatcapillairen en of RPE cellen en hun functionele eigenschappen ook overeenkomen met deze celtypen in het oog. Hiervoor gebruiken we microscopische technieken (elektronenmicroscopie en immunohistochemie) en diverse functionele testen.  

In het eerste jaar zullen we de aparte onderdelen van het model (RPE en CC) testen met stamcellen uit patiënten zonder LMD (n=5-10) en in het tweede jaar met stamcellen uit LMD patiënten (n=5-10). Tot slot zullen we de aparte onderdelen samenvoegen tot één model. Ook kunnen er pathologische omstandigheden in het model gecreëerd worden om de ziekteomstandigheden nog beter na te bootsen.  

Samenwerking  
We hebben een samenwerking met de groepen van prof. Arthur Bergen en prof. Camiel Boon, die respectievelijk ook met RPE cellen en CC bloedvatcellen ontwikkeld uit humane stamcellen werken.  

Primaire uitkomstmaten  
Opzetten en valideren van het patiënt specifieke AMD RPE-CC model.

 
 
 
ANVVB
Postbus 207
3940 AE Doorn
E. secretariaat@anvvb.nl
   
 
 
 
 
 
Copyright © 2024 ANVVB All rights reserved.
Gerealiseerd door Smart FMS